wijzen op (v) (duiden op) | être l'indice de (v) (duiden op) |
wijzen op (v) (duiden op) | indiquer (v) (duiden op) |
wijzen op (v) (teken) | signaler (v) (teken) |
wijzen op (v) (aangeven) | indiquer (v) (aangeven) |
wijzen op (v) (teken) | indiquer (v) (teken) |
wijzen op (v) (aandacht) | signaler (v) (aandacht) |
wijzen op (v) (duiden op) | dénoter (v) (duiden op) |
wijzen op (v) (teken) | suggérer (v) (teken) |
wijzen op (v) (aandacht) | faire remarquer (v) (aandacht) |
wijzen op (v) (aangeven) | dénoter (v) (aangeven) |
wijzen op (v) (duiden op) | suggérer (v) (duiden op) |